Contribution in: Een foto zegt meer dan 1000 woorden, Tornado Editions, 2008, pp. 58-61.
Het verschil tussen één en twee is groot. Het betekent beseffen dat je een verzameling begonnen bent – niet één foto maar twee van hetzelfde -, dat die reeks alleen maar groter kan worden, je blik voortaan gerichter zal zoeken, beelden een plek krijgen naast anderen en een bepaalde samenhang zullen suggereren. Je bent begonnen met verzamelen en dus moet je nu eenmaal voortdoen, de obsessie van het verzamelen lijkt een innerlijke noodzaak, een eindpunt bestaat niet. Niets is zo inert als een afgeronde collectie.
Dagelijks bladeren door duizenden foto's - ze selecteren, reproduceren, beschrijven en stockeren - heeft voor mij duidelijk gemaakt dat zoeken en vinden oncontroleerbaar zijn, omdat ook beelden op zich zo onvoorspelbaar zijn en in een eigen tijdsvacuüm bewegen. De vondst impliceert een plots verschijnen, een moment van verrassing en onthechting, waarin wat je vindt je in alle stilte aanstaart. Het dringt zich aan je op, eist onverwacht aandacht, appelleert aan een persoonlijke gevoeligheid en projectie.
Wat prikkelt dan concreet mijn verbeelding? Foto's van wetenschappelijke experimenten, astronomie, spionage, geschiedenis, flora en fauna, geïsoleerde objecten, ... – allerlei gerecupereerde documentaire en utilitaire beelden, waarvan het ontstaansverhaal ontbreekt. Hierdoor raken ze verstrikt tussen wal en schip, hangen ze in het voor-en-na van een gebeurtenis, opperen ze een narratief waarop je nooit de vinger kan leggen. Het documentaire deint zo uit naar het semi-fictieve: de beelden tonen nog steeds even accuraat en gedetailleerd, maar snijden tegelijk elke werkelijke toegang tot het getoonde af. Vanaf dan kan het verhaal alle kanten opgaan, associaties ontdooien, de verbeelding neemt over. Stukjes verdwenen realiteit en opgetreden ruis, persoonlijke geschiedenis en interesse eisen hun plaats op. Het herbekijken creëert een nieuwe betekenis, een tweede bestaansvorm voor elke gevonden foto.
Dat aftasten van de grens tussen fictie en werkelijkheid, tussen drager en beeld, en het optreden van verschuivingen in betekenis vormen de kern van mijn artistiek onderzoek, ook al zijn de resultaten hiervan niet altijd fotografisch. Via kleine handelingen en minimale ingrepen ga ik op zoek naar de hapering of onrust in het beeld, om net datgene aan te raken wat steeds ontsnapt aan elk rationeel ordeningssysteem en de blinde vlek in het waarnemen duidt. Verzamelen van gerecupereerde beelden speelt zich hierbij in de marge af, functioneert nooit autonoom. In een opstelling krijgen de beelden een plaats tussen mijn tekeningen, video's, objecten, installaties en tekstuele werken. Ze maken deel uit van een groter visueel archief, waarin de discrepantie tussen de realiteit en de reproductie daarvan centraal staat.
Die distorsie zit ook mooi en letterlijk vervat in de selectie beelden van gedetoureerde figuren. 'Belangrijke' elementen werden er met witte of zwarte verf in omcirkeld - de ambachtelijke manier om ze drukklaar te maken – en door die ingreep blokkeren de foto's voor altijd in een als tijdelijk geconcipieerde vorm: gestold tussen zelfstandig beeld en illustratie, bijna klaar (maar nog net niet) om als prentje bij een artikel geplaatst te worden. Fysiek aanwezig, zichtbaar onderdeel van een proces, maar in feite volstrekt redundant als resultaat op zich. De dwingende omtreklijn die als een reliëfspoor over het vlak loopt, tilt bepaalde motieven uit hun omgeving, snoert ze in, bakent ze af en plaatst ze in quarantaine. Hierdoor ontplooit ze ook een hiërarchie in het getoonde: dit stukje beeld is wel belangrijk, maar dat niet. Dit hoort er nog bij, maar dat niet meer. Zo ontbindt de drang naar identiteit van afzonderlijke dingen de samenhang van het beeld, vanuit die geboden kans om zich te onderscheiden en afstand te doen van het platte vlak.